Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. rekruteren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de rekruteren en neerlandés

rekruteren:

rekruteren [znw.] sustantivo

  1. rekruteren
    rekruteren; de rekrutering

rekruteren verbo (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)

  1. rekruteren
    rekruteren; werven; aanwerven
    • rekruteren verbo (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)
    • werven verbo (werf, werft, wierf, wierven, geworven)
    • aanwerven verbo (werf aan, werft aan, werfde aan, werfden aan, aangeworven)
  2. rekruteren
    rekruteren; aantrekken; ronselen
    • rekruteren verbo (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)
    • aantrekken verbo (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • ronselen verbo (ronsel, ronselt, ronselde, ronselden, geronseld)
  3. rekruteren
    rekruteren
    • rekruteren verbo (rekruteer, rekruteert, rekruteerde, rekruteerden, gerekruteerd)

Conjugaciones de rekruteren:

o.t.t.
  1. rekruteer
  2. rekruteert
  3. rekruteert
  4. rekruteren
  5. rekruteren
  6. rekruteren
o.v.t.
  1. rekruteerde
  2. rekruteerde
  3. rekruteerde
  4. rekruteerden
  5. rekruteerden
  6. rekruteerden
v.t.t.
  1. heb gerekruteerd
  2. hebt gerekruteerd
  3. heeft gerekruteerd
  4. hebben gerekruteerd
  5. hebben gerekruteerd
  6. hebben gerekruteerd
v.v.t.
  1. had gerekruteerd
  2. had gerekruteerd
  3. had gerekruteerd
  4. hadden gerekruteerd
  5. hadden gerekruteerd
  6. hadden gerekruteerd
o.t.t.t.
  1. zal rekruteren
  2. zult rekruteren
  3. zal rekruteren
  4. zullen rekruteren
  5. zullen rekruteren
  6. zullen rekruteren
o.v.t.t.
  1. zou rekruteren
  2. zou rekruteren
  3. zou rekruteren
  4. zouden rekruteren
  5. zouden rekruteren
  6. zouden rekruteren
en verder
  1. ben gerekruteerd
  2. bent gerekruteerd
  3. is gerekruteerd
  4. zijn gerekruteerd
  5. zijn gerekruteerd
  6. zijn gerekruteerd
diversen
  1. rekruteer!
  2. rekruteert!
  3. gerekruteerd
  4. rekruterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze