Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. aanwennen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de aanwennen de neerlandés a sueco

aanwennen:

aanwennen verbo (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)

  1. aanwennen (eigenmaken; gewend raken; leren)
    förvärva; lära sig; förvärva en färdighet
    • förvärva verbo (förvärver, förvärvde, förvärvt)
    • lära sig verbo (lär sig, lärde sig, lärt sig)
    • förvärva en färdighet verbo (förvärvar en färdighet, förvärvade en färdighet, förvärvat en färdighet)

Conjugaciones de aanwennen:

o.t.t.
  1. wen aan
  2. went aan
  3. went aan
  4. wennen aan
  5. wennen aan
  6. wennen aan
o.v.t.
  1. wende aan
  2. wende aan
  3. wende aan
  4. wenden aan
  5. wenden aan
  6. wenden aan
v.t.t.
  1. heb aangewend
  2. hebt aangewend
  3. heeft aangewend
  4. hebben aangewend
  5. hebben aangewend
  6. hebben aangewend
v.v.t.
  1. had aangewend
  2. had aangewend
  3. had aangewend
  4. hadden aangewend
  5. hadden aangewend
  6. hadden aangewend
o.t.t.t.
  1. zal aanwennen
  2. zult aanwennen
  3. zal aanwennen
  4. zullen aanwennen
  5. zullen aanwennen
  6. zullen aanwennen
o.v.t.t.
  1. zou aanwennen
  2. zou aanwennen
  3. zou aanwennen
  4. zouden aanwennen
  5. zouden aanwennen
  6. zouden aanwennen
diversen
  1. wen aan!
  2. went aan!
  3. aangewend
  4. aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwennen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
förvärva aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren aanschaffen; acquireren; bemachtigen; gewinnen; toekomen; toekomen aan; verdiend hebben; verkrijgen
förvärva en färdighet aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren
lära sig aanwennen; eigenmaken; gewend raken; leren leren; onderwijzen

Wiktionary: aanwennen


Cross Translation:
FromToVia
aanwennen vänja; vänja sig accoutumer — Amener à prendre une habitude