Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de afrollen de neerlandés a sueco

afrollen:

afrollen verbo (rol af, rolt af, rolde af, rolden af, afgerold)

  1. afrollen (ontrollen; uitrollen)
    öppna; vika ut; veckla ut; veckla upp; vika upp
    • öppna verbo (öppnar, öppnade, öppnat)
    • vika ut verbo (viker ut, vikte ut, vikt ut)
    • veckla ut verbo (vecklar ut, vecklade ut, vecklat ut)
    • veckla upp verbo (vecklar upp, vecklade upp, vecklat upp)
    • vika upp verbo (viker upp, vikte upp, vikt upp)

Conjugaciones de afrollen:

o.t.t.
  1. rol af
  2. rolt af
  3. rolt af
  4. rollen af
  5. rollen af
  6. rollen af
o.v.t.
  1. rolde af
  2. rolde af
  3. rolde af
  4. rolden af
  5. rolden af
  6. rolden af
v.t.t.
  1. heb afgerold
  2. hebt afgerold
  3. heeft afgerold
  4. hebben afgerold
  5. hebben afgerold
  6. hebben afgerold
v.v.t.
  1. had afgerold
  2. had afgerold
  3. had afgerold
  4. hadden afgerold
  5. hadden afgerold
  6. hadden afgerold
o.t.t.t.
  1. zal afrollen
  2. zult afrollen
  3. zal afrollen
  4. zullen afrollen
  5. zullen afrollen
  6. zullen afrollen
o.v.t.t.
  1. zou afrollen
  2. zou afrollen
  3. zou afrollen
  4. zouden afrollen
  5. zouden afrollen
  6. zouden afrollen
diversen
  1. rol af!
  2. rolt af!
  3. afgerold
  4. afrollende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrollen [znw.] sustantivo

  1. afrollen (ontrollen; afwinden)

Translation Matrix for afrollen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
upprullande afrollen; afwinden; ontrollen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
veckla upp afrollen; ontrollen; uitrollen ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen
veckla ut afrollen; ontrollen; uitrollen ontplooien; openklappen; uiteenvouwen
vika upp afrollen; ontrollen; uitrollen
vika ut afrollen; ontrollen; uitrollen ontplooien; uiteenvouwen
öppna afrollen; ontrollen; uitrollen afschroeven; laten openstaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengooien; openkrijgen; openmaken; openslaan; openwerpen