Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. neerleggen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de neerleggen de neerlandés a sueco

neerleggen:

neerleggen verbo (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)

  1. neerleggen (deponeren; leggen; plaatsen; )
    lägga ner; sätta ner
    • lägga ner verbo (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • sätta ner verbo (sätter ner, satte ner, sätt ner)
  2. neerleggen (leggen; plaatsen; deponeren; wegleggen)
    lägga ner; placera
    • lägga ner verbo (lägger ner, lade ner, lagt ner)
    • placera verbo (placerar, placerade, placerat)
  3. neerleggen (deponeren)
    deponera; sätta ned; nedlägga
    • deponera verbo (deponerar, deponerade, deponerat)
    • sätta ned verbo (sätter ned, satte ned, satt ned)
    • nedlägga verbo (nedlägger, nedlägd, nedlagt)
  4. neerleggen (onderuit halen)
    ta ner; ta ned
    • ta ner verbo (tar ner, tog ner, tagit ner)
    • ta ned verbo (tar ned, tog ned, tagit ned)

Conjugaciones de neerleggen:

o.t.t.
  1. leg neer
  2. legt neer
  3. legt neer
  4. leggen neer
  5. leggen neer
  6. leggen neer
o.v.t.
  1. legde neer
  2. legde neer
  3. legde neer
  4. legden neer
  5. legden neer
  6. legden neer
v.t.t.
  1. heb neergelegd
  2. hebt neergelegd
  3. heeft neergelegd
  4. hebben neergelegd
  5. hebben neergelegd
  6. hebben neergelegd
v.v.t.
  1. had neergelegd
  2. had neergelegd
  3. had neergelegd
  4. hadden neergelegd
  5. hadden neergelegd
  6. hadden neergelegd
o.t.t.t.
  1. zal neerleggen
  2. zult neerleggen
  3. zal neerleggen
  4. zullen neerleggen
  5. zullen neerleggen
  6. zullen neerleggen
o.v.t.t.
  1. zou neerleggen
  2. zou neerleggen
  3. zou neerleggen
  4. zouden neerleggen
  5. zouden neerleggen
  6. zouden neerleggen
en verder
  1. ben neergelegd
  2. bent neergelegd
  3. is neergelegd
  4. zijn neergelegd
  5. zijn neergelegd
  6. zijn neergelegd
diversen
  1. leg neer!
  2. legt neer!
  3. neergelegd
  4. neerleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

neerleggen [znw.] sustantivo

  1. neerleggen (doodschieten; neerschieten)

Translation Matrix for neerleggen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
deponera aanbetaling
skjuta till döds doodschieten; neerleggen; neerschieten
sätta ned afwimpelen
sätta ner neerzetten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
deponera deponeren; neerleggen deponeren; in bewaring geven; storten
lägga ner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten neervlijen; vlijen
nedlägga deponeren; neerleggen neerhalen; neersabelen
placera deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen bijzetten; inklinken; koloniseren; leggen; neerzetten; plaatsen; settelen; situeren; vestigen; zetten; zich afspelen
skjuta till döds afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren
sätta ned deponeren; neerleggen afdempen; afdempen van geluid
sätta ner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten bijzetten; neerzetten; plaatsen; zetten
ta ned neerleggen; onderuit halen omlaagbrengen
ta ner neerleggen; onderuit halen losmaken; naar beneden brengen; neerbrengen
- deponeren

Sinónimos de "neerleggen":


Antónimos de "neerleggen":


Definiciones relacionadas de "neerleggen":

  1. het op een plaats leggen1
    • waar heb je die boeken neergelegd?1
  2. het tegen je zin accepteren1
    • ik leg me bij jullie beslissing neer1
  3. je er niets van aantrekken1
    • hij legt de kritiek naast zich neer1

Wiktionary: neerleggen


Cross Translation:
FromToVia
neerleggen lägga coucher — Coucher quelqu’un

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de neerleggen