Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. opstap:
  2. opstappen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opstap de neerlandés a sueco

opstap:

opstap [de ~ (m)] sustantivo

  1. de opstap

Translation Matrix for opstap:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
stätta opstap
trappa över staket o. dyl. opstap

Palabras relacionadas con "opstap":


opstappen:

opstappen verbo (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)

  1. opstappen (weggaan; gaan; vertrekken; heengaan; opbreken)
    bryta upp; gå bort; lämna; avresa
    • bryta upp verbo (bryter upp, bröt upp, brutit upp)
    • gå bort verbo (går bort, gick bort, gått bort)
    • lämna verbo (lämnar, lämnade, lämnat)
    • avresa verbo (avreser, avreste, avrest)
  2. opstappen (vertrekken; weggaan; verwijderen; )
    åka iväg; resa iväg
    • åka iväg verbo (åker iväg, åkte iväg, åkt iväg)
    • resa iväg verbo (reser iväg, reste iväg, resat iväg)

Conjugaciones de opstappen:

o.t.t.
  1. stap op
  2. stapt op
  3. stapt op
  4. stappen op
  5. stappen op
  6. stappen op
o.v.t.
  1. stapte op
  2. stapte op
  3. stapte op
  4. stapten op
  5. stapten op
  6. stapten op
v.t.t.
  1. ben opgestapt
  2. bent opgestapt
  3. is opgestapt
  4. zijn opgestapt
  5. zijn opgestapt
  6. zijn opgestapt
v.v.t.
  1. was opgestapt
  2. was opgestapt
  3. was opgestapt
  4. waren opgestapt
  5. waren opgestapt
  6. waren opgestapt
o.t.t.t.
  1. zal opstappen
  2. zult opstappen
  3. zal opstappen
  4. zullen opstappen
  5. zullen opstappen
  6. zullen opstappen
o.v.t.t.
  1. zou opstappen
  2. zou opstappen
  3. zou opstappen
  4. zouden opstappen
  5. zouden opstappen
  6. zouden opstappen
diversen
  1. stap op!
  2. stapt op!
  3. opgestapt
  4. opstappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opstappen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
avresa afreis; vertrek
bryta upp opbreken
lämna heengaan; vertrekken; weggaan
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avresa gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
bryta upp gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afronden; completeren; kraken; laatste gedeelte afmaken; losbreken; openbreken; opensperren; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan
gå bort gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
lämna gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan aanleveren; afbreken; afleveren; afstand doen; afzien; bezorgen; brengen; eraf gaan; leveren; overhandigen; toeleveren; zich verwijderen
resa iväg afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
åka iväg afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken

Palabras relacionadas con "opstappen":


Wiktionary: opstappen


Cross Translation:
FromToVia
opstappen gå ombord board — to step or climb
opstappen ge sig iväg partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :