Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. sprankelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de sprankelen de neerlandés a sueco

sprankelen:

sprankelen verbo (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)

  1. sprankelen (mousseren; opbruisen; tintelen)
    bubbla; pärla
    • bubbla verbo (bubblar, bubblade, bubblat)
    • pärla verbo (pärlar, pärlade, pärlat)
  2. sprankelen (fonkelen; stralen; schijnen; )
    tindra; spraka; gnistra; spritta
    • tindra verbo (tindrar, tindrade, tindrat)
    • spraka verbo (sprakar, sprakade, sprakat)
    • gnistra verbo (gnistrar, gnistrade, gnistrat)
    • spritta verbo (spritter, spratt, spruttit)

Conjugaciones de sprankelen:

o.t.t.
  1. sprankel
  2. sprankelt
  3. sprankelt
  4. sprankelen
  5. sprankelen
  6. sprankelen
o.v.t.
  1. sprankelde
  2. sprankelde
  3. sprankelde
  4. sprankelden
  5. sprankelden
  6. sprankelden
v.t.t.
  1. heb gesprankeld
  2. hebt gesprankeld
  3. heeft gesprankeld
  4. hebben gesprankeld
  5. hebben gesprankeld
  6. hebben gesprankeld
v.v.t.
  1. had gesprankeld
  2. had gesprankeld
  3. had gesprankeld
  4. hadden gesprankeld
  5. hadden gesprankeld
  6. hadden gesprankeld
o.t.t.t.
  1. zal sprankelen
  2. zult sprankelen
  3. zal sprankelen
  4. zullen sprankelen
  5. zullen sprankelen
  6. zullen sprankelen
o.v.t.t.
  1. zou sprankelen
  2. zou sprankelen
  3. zou sprankelen
  4. zouden sprankelen
  5. zouden sprankelen
  6. zouden sprankelen
en verder
  1. ben gesprankeld
  2. bent gesprankeld
  3. is gesprankeld
  4. zijn gesprankeld
  5. zijn gesprankeld
  6. zijn gesprankeld
diversen
  1. sprankel!
  2. sprankelt!
  3. gesprankeld
  4. sprankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sprankelen [znw.] sustantivo

  1. sprankelen (fonkeling; fonkelen; glitter; schittering)
    glitter; glans; lyster

Translation Matrix for sprankelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
glans fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glimp; gloed; glorie; licht verspreiden; luister; schijnen; schitteren; vleugje
glitter fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen blinken; flonkering; glans; luister; schitteren
lyster fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
pärla kraal; parel
tindra getintel; tinteling
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bubbla mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen borrelen; wellen
gnistra flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glimmen; glinsteren; vonken schieten
pärla mousseren; opbruisen; sprankelen; tintelen kralen; parelen
spraka flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flonkeren; knappen
spritta flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
tindra flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
bubbla ballon
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
pärla paarlen