Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de sukkel de neerlandés a sueco

sukkel:

sukkel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de sukkel (minkukel; stommeling; uilenbal; sufferd; uilskuiken)
    dummhuvud
  2. de sukkel (onnozelaar; schapenkop; schaapskop; )
    dumskalle; dåre; idiot
  3. de sukkel (schlemiel; watje; slemiel; slungel)
    träskalle; drummel; dumhuvud; dulle
  4. de sukkel (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; )
    trögis
  5. de sukkel (stumper; stakker; zielenpiet)

Translation Matrix for sukkel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
drummel schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje donderstraal; hufter; kinkel; klootzak; lomperik; lummel; pummel; vlegel
dulle schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje
dumhuvud schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje dom gansje; dom wicht; domkop; domme gans; domme koe; leeghoofdje; sufferdje
dummhuvud minkukel; stommeling; sufferd; sukkel; uilenbal; uilskuiken
dumskalle druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul domkop; dommerik; domoor; druiloortjes; ezel; stommeling; sufferd; sufferdje; sufferdjes; uilskuiken
dåre druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul dwaas; gek; idioot; ijveraar; imbeciel; mallerd; malloot; maniak; pias; scherpslijper; zeloot; zot; zottin
idiot druiloor; idioot; kalfskop; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; rund; schaapskop; schapenkop; stommeling; stommerd; stommerik; sukkel; sul dolleman; domkop; dommerik; domoor; dwaas; geesteszieke; gek; idioot; imbeciel; krankzinnige; onnozelaar; sodemieter; stommeling; sufferd; sufferdje; uilskuiken; waanzinnige
stackars jäkel ! stakker; stumper; sukkel; zielenpiet
stackars liten ! stakker; stumper; sukkel; zielenpiet
träskalle schlemiel; slemiel; slungel; sukkel; watje
trögis hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous kuiken; onnozelaar; onnozele; onnozole hals; schaap; schaapskop; uil

Palabras relacionadas con "sukkel":


sukkel forma de sukkelen:

sukkelen verbo (sukkel, sukkelt, sukkelde, sukkelden, gesukkeld)

  1. sukkelen (kwakkelen)
    vara sjuklig; vara krasslig
    • vara sjuklig verbo (är sjuklig, var sjuklig, varit sjuklig)
    • vara krasslig verbo (är krasslig, var krasslig, varit krasslig)

Conjugaciones de sukkelen:

o.t.t.
  1. sukkel
  2. sukkelt
  3. sukkelt
  4. sukkelen
  5. sukkelen
  6. sukkelen
o.v.t.
  1. sukkelde
  2. sukkelde
  3. sukkelde
  4. sukkelden
  5. sukkelden
  6. sukkelden
v.t.t.
  1. heb gesukkeld
  2. hebt gesukkeld
  3. heeft gesukkeld
  4. hebben gesukkeld
  5. hebben gesukkeld
  6. hebben gesukkeld
v.v.t.
  1. had gesukkeld
  2. had gesukkeld
  3. had gesukkeld
  4. hadden gesukkeld
  5. hadden gesukkeld
  6. hadden gesukkeld
o.t.t.t.
  1. zal sukkelen
  2. zult sukkelen
  3. zal sukkelen
  4. zullen sukkelen
  5. zullen sukkelen
  6. zullen sukkelen
o.v.t.t.
  1. zou sukkelen
  2. zou sukkelen
  3. zou sukkelen
  4. zouden sukkelen
  5. zouden sukkelen
  6. zouden sukkelen
en verder
  1. ben gesukkeld
  2. bent gesukkeld
  3. is gesukkeld
  4. zijn gesukkeld
  5. zijn gesukkeld
  6. zijn gesukkeld
diversen
  1. sukkel!
  2. sukkelt!
  3. gesukkeld
  4. sukkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sukkelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
vara krasslig kwakkelen; sukkelen
vara sjuklig kwakkelen; sukkelen

Palabras relacionadas con "sukkelen":


Wiktionary: sukkelen


Cross Translation:
FromToVia
sukkelen lunka trottenlangsam, lustlos, stumpfsinnig, schwerfällig, mit monotonem Schritt irgendwohin gehen