Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. uiteenvliegen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uiteenvliegen de neerlandés a sueco

uiteenvliegen:

uiteenvliegen verbo (vlieg uiteen, vliegt uiteen, vloog uiteen, vlogen uiteen, uiteengevlogen)

  1. uiteenvliegen (uit elkaar stuiven; uiteenstuiven; uit elkaar vliegen)
    kringsprida; splittra; skingra
    • kringsprida verbo (kringspridar, kringspredd, kringspritt)
    • splittra verbo (splittrar, splittrade, splittrat)
    • skingra verbo (skingrar, skingrade, skingrat)

Conjugaciones de uiteenvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg uiteen
  2. vliegt uiteen
  3. vliegt uiteen
  4. vliegen uiteen
  5. vliegen uiteen
  6. vliegen uiteen
o.v.t.
  1. vloog uiteen
  2. vloog uiteen
  3. vloog uiteen
  4. vlogen uiteen
  5. vlogen uiteen
  6. vlogen uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengevlogen
  2. bent uiteengevlogen
  3. is uiteengevlogen
  4. zijn uiteengevlogen
  5. zijn uiteengevlogen
  6. zijn uiteengevlogen
v.v.t.
  1. was uiteengevlogen
  2. was uiteengevlogen
  3. was uiteengevlogen
  4. waren uiteengevlogen
  5. waren uiteengevlogen
  6. waren uiteengevlogen
o.t.t.t.
  1. zal uiteenvliegen
  2. zult uiteenvliegen
  3. zal uiteenvliegen
  4. zullen uiteenvliegen
  5. zullen uiteenvliegen
  6. zullen uiteenvliegen
o.v.t.t.
  1. zou uiteenvliegen
  2. zou uiteenvliegen
  3. zou uiteenvliegen
  4. zouden uiteenvliegen
  5. zouden uiteenvliegen
  6. zouden uiteenvliegen
diversen
  1. vlieg uiteen!
  2. vliegt uiteen!
  3. uiteengevlogen
  4. uiteenvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uiteenvliegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
kringsprida uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen
skingra uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen
splittra uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen afbreken; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; ontbinden; opheffen; splinteren; stukmaken; tot splinters breken; verbreken; verbrijzelen; versplinteren