Alemán

Traducciones detalladas de losfahren de alemán a neerlandés

losfahren:

losfahren verbo (fahre los, fährst los, fährt los, fuhr los, fuhrt los, losgefahren)

  1. losfahren (abfahren; abreisen; ausfahren; )
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken verbo (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan verbo (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen verbo (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken verbo (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren verbo (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen verbo (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen verbo (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen verbo (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  2. losfahren (abfahren; wegfahren; davonfahren)
    wegrijden
    • wegrijden verbo (rijd weg, rijdt weg, reed weg, reden weg, weggereden)
  3. losfahren (abfahren; wegfahren)
    afvaren; afsteken; wegvaren
    • afvaren verbo (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • afsteken verbo (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • wegvaren verbo (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)

Conjugaciones de losfahren:

Präsens
  1. fahre los
  2. fährst los
  3. fährt los
  4. fahren los
  5. fahrt los
  6. fahren los
Imperfekt
  1. fuhr los
  2. fuhrst los
  3. fuhr los
  4. fuhren los
  5. fuhrt los
  6. fuhren los
Perfekt
  1. bin losgefahren
  2. bist losgefahren
  3. ist losgefahren
  4. sind losgefahren
  5. seid losgefahren
  6. sind losgefahren
1. Konjunktiv [1]
  1. fahre los
  2. fahrest los
  3. fahre los
  4. fahren los
  5. fahret los
  6. fahren los
2. Konjunktiv
  1. fuhre los
  2. fuhrest los
  3. fuhre los
  4. fuhren los
  5. fuhrt los
  6. fuhren los
Futur 1
  1. werde losfahren
  2. wirst losfahren
  3. wird losfahren
  4. werden losfahren
  5. werdet losfahren
  6. werden losfahren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde losfahren
  2. würdest losfahren
  3. würde losfahren
  4. würden losfahren
  5. würdet losfahren
  6. würden losfahren
Diverses
  1. fahr los!
  2. fahrt los!
  3. fahren Sie los!
  4. losgefahren
  5. losfahrend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for losfahren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afvaren Abfahrt; abfahren; abreisen
vertrekken Abfahren; Abreisen; Fortgehen; Gehen; Halle; Kammer; Lokalität; Platz; Raum; Räumlichkeit; Saal; Verlassen; Weg gehen; Weggehen; Zimmer
verwijderen Abnehmen; Amputieren; Entfernen
weggaan Fortgehen; Gehen; Verlassen; Weg gehen
wegvaren Auslaufen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afreizen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen
afsteken abfahren; losfahren; wegfahren auffallen; ausstechen; hinausragen; vorspringen; zur Schau stellen; überragen
afvaren abfahren; losfahren; wegfahren ausfahren; auslaufen
opstappen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen
smeren abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abschmieren; einfetten; einschmieren; fetten; schmieren; ölen
vertrekken abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; ausscheiden; austreten; fortgehen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen
verwijderen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen Bereinigung; beseitigen; deinstallieren; entfernen; fortbringen; fortschaffen; löschen; schließen; trennen; vertreiben; verwerfen; wegschaffen; wegtun
weggaan abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abreisen; aufbrechen; fortreisen; seineZelteabbrechen; verlassen; wegfahren; wegreisen
wegreizen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen
wegrijden abfahren; davonfahren; losfahren; wegfahren
wegtrekken abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortreisen; losfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen abfahren; abreisen; fortfahren; fortreisen; wegfahren; wegreisen
wegvaren abfahren; losfahren; wegfahren

Sinónimos de "losfahren":