Neerlandés

Sinónimos detallados de aanleg en neerlandés

aanleg:

aanleg [de ~ (m)] sustantivo

  1. de aanleg
    de capaciteit; de bekwaamheid; het talent; de aanleg; de gave; de kundigheid; de knobbel; de begaafdheid; de scherpzinnigheid; het vernuft
  2. de aanleg
    – het maken of bouwen van iets 1
    de aanleg
    – het maken of bouwen van iets 1
    • aanleg [de ~ (m)] sustantivo
      • wie betaalt de aanleg van die nieuwe weg?1
  3. de aanleg
    – aangeboren handigheid of geschiktheid voor iets 1
    de aanleg; het talent
    – aangeboren handigheid of geschiktheid voor iets 1
    • aanleg [de ~ (m)] sustantivo
      • Joop heeft aanleg voor wiskunde1
    • talent [het ~] sustantivo
      • hij heeft een talent voor tekenen1

Sinónimos alternativos de "aanleg":


Antónimos de "aanleg":


Definiciones relacionadas de "aanleg":

  1. het maken of bouwen van iets1
    • wie betaalt de aanleg van die nieuwe weg?1
  2. aangeboren handigheid of geschiktheid voor iets1
    • Joop heeft aanleg voor wiskunde1

aanleggen:

aanleggen verbo (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)

  1. aanleggen
    installeren; aanleggen; monteren en aansluiten; plaatsen; aanbrengen
    • installeren verbo (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
    • aanleggen verbo (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • plaatsen verbo (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • aanbrengen verbo (breng aan, brengt aan, bracht aan, brachten aan, aangebracht)
  2. aanleggen
    aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren
    • aanleggen verbo (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • aanmeren verbo
    • vastleggen verbo (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastbinden verbo (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • meren verbo (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • vastmeren verbo (meer vast, meert vast, meerde vast, meerden vast, vastgemeerd)
    • afmeren verbo (meer af, meert af, meerde af, meerden af, afgemeerd)

Conjugaciones de aanleggen:

o.t.t.
  1. leg aan
  2. legt aan
  3. legt aan
  4. leggen aan
  5. leggen aan
  6. leggen aan
o.v.t.
  1. legde aan
  2. legde aan
  3. legde aan
  4. legden aan
  5. legden aan
  6. legden aan
v.t.t.
  1. heb aangelegd
  2. hebt aangelegd
  3. heeft aangelegd
  4. hebben aangelegd
  5. hebben aangelegd
  6. hebben aangelegd
v.v.t.
  1. had aangelegd
  2. had aangelegd
  3. had aangelegd
  4. hadden aangelegd
  5. hadden aangelegd
  6. hadden aangelegd
o.t.t.t.
  1. zal aanleggen
  2. zult aanleggen
  3. zal aanleggen
  4. zullen aanleggen
  5. zullen aanleggen
  6. zullen aanleggen
o.v.t.t.
  1. zou aanleggen
  2. zou aanleggen
  3. zou aanleggen
  4. zouden aanleggen
  5. zouden aanleggen
  6. zouden aanleggen
diversen
  1. leg aan!
  2. legt aan!
  3. aangelegd
  4. aanleggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanleggen [znw.] sustantivo

  1. aanleggen
    aanleggen

Sinónimos relacionados de aanleg