Neerlandés

Traducciones detalladas de afgeven de neerlandés a sueco

afgeven:

afgeven verbo (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)

  1. afgeven (aanreiken; geven; overgeven; )
    ge; överräcka; överlämna
    • ge verbo (ger, gav, givit)
    • överräcka verbo (överräcker, överräckte, överräckt)
    • överlämna verbo (överlämnar, överlämnade, överlämnat)
  2. afgeven (inleveren; overhandigen)
    lämna in; lämna tillbaka; inleverera
    • lämna in verbo (lämnar in, lämnade in, lämnat in)
    • lämna tillbaka verbo (lämnar tillbaka, lämnade tillbaka, lämnat tillbaka)
    • inleverera verbo (inlevererar, inlevererade, inlevererat)
  3. afgeven (thuisbezorgen; bestellen; brengen; )
    hemleverera
    • hemleverera verbo (hemlevererar, hemlevererade, hemlevererat)
  4. afgeven (overhandigen; inleveren)
    leverera; överräcka
    • leverera verbo (levererar, levererade, levererat)
    • överräcka verbo (överräcker, överräckte, överräckt)
  5. afgeven (smetten; vlekken; bevlekken)
    spilla; smutsa ner
    • spilla verbo (spiller, spillde, spillt)
    • smutsa ner verbo (smutsar ner, smutsade ner, smutsat ner)

Conjugaciones de afgeven:

o.t.t.
  1. geef af
  2. geeft af
  3. geeft af
  4. geven af
  5. geven af
  6. geven af
o.v.t.
  1. gaf af
  2. gaf af
  3. gaf af
  4. gaven af
  5. gaven af
  6. gaven af
v.t.t.
  1. heb afgegeven
  2. hebt afgegeven
  3. heeft afgegeven
  4. hebben afgegeven
  5. hebben afgegeven
  6. hebben afgegeven
v.v.t.
  1. had afgegeven
  2. had afgegeven
  3. had afgegeven
  4. hadden afgegeven
  5. hadden afgegeven
  6. hadden afgegeven
o.t.t.t.
  1. zal afgeven
  2. zult afgeven
  3. zal afgeven
  4. zullen afgeven
  5. zullen afgeven
  6. zullen afgeven
o.v.t.t.
  1. zou afgeven
  2. zou afgeven
  3. zou afgeven
  4. zouden afgeven
  5. zouden afgeven
  6. zouden afgeven
diversen
  1. geef af!
  2. geeft af!
  3. afgegeven
  4. afgevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afgeven [znw.] sustantivo

  1. afgeven (afleveren; aflevering)
    leverans

Translation Matrix for afgeven:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
leverans afgeven; afleveren; aflevering afgifte; aflevering; afstaan; bezorging; geleverde; leverantie; leveren; levering; oplevering; overdracht; uitlevering; zending
överlämna afdracht; inlevering
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ge aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; komen tot; leveren; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen
hemleverera afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
inleverera afgeven; inleveren; overhandigen
leverera afgeven; inleveren; overhandigen aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken
lämna in afgeven; inleveren; overhandigen erop achteruitgaan; geld inleveren
lämna tillbaka afgeven; inleveren; overhandigen
smutsa ner afgeven; bevlekken; smetten; vlekken doorelkaar liggen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen
spilla afgeven; bevlekken; smetten; vlekken kladden; knoeien; morsen; vergieten; vlekken
överlämna aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; consigneren; in consignatie zenden; rondbrengen; thuisbezorgen
överräcka aangeven; aanreiken; afgeven; geven; inleveren; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; indienen

Wiktionary: afgeven


Cross Translation:
FromToVia
afgeven baktala herziehen — zeitlich über jemanden/etwas kommen (Gewitter; Schimpftiraden)
afgeven deponera déposer — Traductions à trier suivant le sens

Traducciones relacionadas de afgeven