Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. afrekenen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afrekenen de neerlandés a sueco

afrekenen:

afrekenen verbo (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)

  1. afrekenen (afbetalen; verrekenen; vereffenen)
    avbetala; betala av
    • avbetala verbo (avbetalar, avbetalade, avbetalat)
    • betala av verbo (betalar av, betalade av, betalat av)
  2. afrekenen (dokken; betalen)
    betala; avbetala; erlägga
    • betala verbo (betalar, betalade, betalat)
    • avbetala verbo (avbetalar, avbetalade, avbetalat)
    • erlägga verbo (erlägger, erlade, erlagt)

Conjugaciones de afrekenen:

o.t.t.
  1. reken af
  2. rekent af
  3. rekent af
  4. rekenen af
  5. rekenen af
  6. rekenen af
o.v.t.
  1. rekende af
  2. rekende af
  3. rekende af
  4. rekenden af
  5. rekenden af
  6. rekenden af
v.t.t.
  1. heb afgerekend
  2. hebt afgerekend
  3. heeft afgerekend
  4. hebben afgerekend
  5. hebben afgerekend
  6. hebben afgerekend
v.v.t.
  1. had afgerekend
  2. had afgerekend
  3. had afgerekend
  4. hadden afgerekend
  5. hadden afgerekend
  6. hadden afgerekend
o.t.t.t.
  1. zal afrekenen
  2. zult afrekenen
  3. zal afrekenen
  4. zullen afrekenen
  5. zullen afrekenen
  6. zullen afrekenen
o.v.t.t.
  1. zou afrekenen
  2. zou afrekenen
  3. zou afrekenen
  4. zouden afrekenen
  5. zouden afrekenen
  6. zouden afrekenen
diversen
  1. reken af!
  2. rekent af!
  3. afgerekend
  4. afrekenende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrekenen [znw.] sustantivo

  1. afrekenen (verrekening; afrekening; vereffening)
    uppgörelse

Translation Matrix for afrekenen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
uppgörelse afrekenen; afrekening; vereffenen; vereffening; verrekening akkoord; beslechting; bijlegging; genoegdoening; regeling; schikking; vereffening; vergelijk
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avbetala afbetalen; afrekenen; betalen; dokken; vereffenen; verrekenen
betala afrekenen; betalen; dokken bekopen; bekostigen; besteden; betalen; lonen; spenderen; uitgeven; voldoen; zich kwijten
betala av afbetalen; afrekenen; vereffenen; verrekenen
erlägga afrekenen; betalen; dokken