Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. treuzel:
  2. treuzelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de treuzel de neerlandés a sueco

treuzel:

treuzel [de ~] sustantivo

  1. de treuzel (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; )
    trögis
  2. de treuzel (treuzelares; teut; talmster)
    sölande

Translation Matrix for treuzel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
sölande talmster; teut; treuzel; treuzelares
trögis hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous kuiken; onnozelaar; onnozele; onnozole hals; schaap; schaapskop; uil
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
sölande aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; slepend; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend

Palabras relacionadas con "treuzel":


treuzel forma de treuzelen:

treuzelen verbo (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)

  1. treuzelen (talmen; drentelen; teuten; dralen)
    masa; söla; såsa
    • masa verbo (masar, masade, masat)
    • söla verbo (sölar, sölade, sölat)
    • såsa verbo (såsar, såsade, såsat)
  2. treuzelen (talmen; hannesen; zeiken; )
    uppehålla; fördröja
    • uppehålla verbo (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • fördröja verbo (fördröjer, fördröjde, fördröjt)

Conjugaciones de treuzelen:

o.t.t.
  1. treuzel
  2. treuzelt
  3. treuzelt
  4. treuzelen
  5. treuzelen
  6. treuzelen
o.v.t.
  1. treuzelde
  2. treuzelde
  3. treuzelde
  4. treuzelden
  5. treuzelden
  6. treuzelden
v.t.t.
  1. heb getreuzeld
  2. hebt getreuzeld
  3. heeft getreuzeld
  4. hebben getreuzeld
  5. hebben getreuzeld
  6. hebben getreuzeld
v.v.t.
  1. had getreuzeld
  2. had getreuzeld
  3. had getreuzeld
  4. hadden getreuzeld
  5. hadden getreuzeld
  6. hadden getreuzeld
o.t.t.t.
  1. zal treuzelen
  2. zult treuzelen
  3. zal treuzelen
  4. zullen treuzelen
  5. zullen treuzelen
  6. zullen treuzelen
o.v.t.t.
  1. zou treuzelen
  2. zou treuzelen
  3. zou treuzelen
  4. zouden treuzelen
  5. zouden treuzelen
  6. zouden treuzelen
en verder
  1. ben getreuzeld
  2. bent getreuzeld
  3. is getreuzeld
  4. zijn getreuzeld
  5. zijn getreuzeld
  6. zijn getreuzeld
diversen
  1. treuzel!
  2. treuzelt!
  3. getreuzeld
  4. treuzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for treuzelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
fördröja aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
masa dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
såsa dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
söla dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
uppehålla aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen

Palabras relacionadas con "treuzelen":


Wiktionary: treuzelen


Cross Translation:
FromToVia
treuzelen dröja kvar; söla; bestå; släntra; fortleva; leva kvar linger — stay or remain in a place or situation
treuzelen dröja tarry — delay or be tardy